De vroegste aantekeningen van woonkernen rondom Gent gaan terug tot de Keltische tijd. Bekend werd Gent pas vanaf de 7de eeuw, nadat er twee grote abdijen gevestigd werden: Sint Baafs en Sint Pieters. Karel de Grote stelde zijn biograaf Einhard aan tot abt van beide abdijen. Tot tweemaal toe in de 9de eeuw vernietigden de Vikingen grote delen van de stad. Ze vestigden zich langere tijd aan de Schelde, ter hoogte van het huidige Duivelsteen. De oudste woonkernen van Gent bevinden zich daar, alsook aan de nu alom bekende Graslei. Vanaf de 11de eeuw werd Gent voor meerdere eeuwen een van de belangrijkste en grootste steden van de Nederlanden, groter zelfs dan Londen. In de 13de eeuw telde de stad ruim 60 000 inwoners.
Gent speelde ook een belangrijke rol in de opkomst van het Calvinisme, waarbij rond de jaren 1580 een Gentse Calvinistische Republiek gevestigd werd. In diezelfde periode werd de eerste Gentse Universiteit opgericht. In de 17de en 18de eeuw werd Gent opnieuw de grootste stad, maar nu van België en dit zou zo blijven tot een zware hongersnood tussen 1845 en 1848 de stad tartte.
Aan het einde van de 18de eeuw, toen de Industriële Revolutie uit Engeland kwam overgewaaid, was Gent de eerste stad op het Europese vasteland die met het industrialisatieproces kennismaakte. Dit mede dankzij Lieven Bauwens, een industrieel, die een spinmachine uit Engeland gesmokkeld had. De bloeiende textielindustrie zorgde ervoor dat Gent grote markten bediende en mede hierdoor kwam onder andere de constructie van het kanaal Gent-Terneuzen tot stand. Van 1800 tot 1930 bestond Gent vooral uit textielfabrieken en arbeiders. Door de grote bloei van de industrie kende ook het bevolkingsaantal een explosie. Het aantal steeg op korte tijd naar meer dan 175 000. De armzalige omstandigheden waarin de arbeiders woonden en werkten zorgden er mee voor dat in de 19de eeuw in Gent de eerste moderne vakbonden en socialistische bewegingen opgericht werden, met hoofdzetel onder meer in het bekende Vooruitgebouw. Vooral in schril contrast met de luxe waarin de fabrieksbazen en burgerij baadden, werd hun roep om rechten alleen maar sterker.
Tot aan het begin van de 20ste eeuw bleef het stadsbeeld nagenoeg gelijk aan het middeleeuwse van weleer. Tot dan hadden vooral de paardentrams en later hun elektrische opvolgers en de eerste treinsporen het uitzicht van de stad gewijzigd. De stadsvernieuwing die zich aan het begin van de 20ste eeuw naar aanleiding van de wereldtentoonstelling voordeed was veel ingrijpender. Heel wat gebouwen werden gerestaureerd, maar evenveel werden met de grond gelijk gemaakt. Het huidige stationsgebouw werd speciaal voor de tentoonstelling gebouwd en bepaalt tot op vandaag het uitzicht van het Maria Hendrikaplein. Ook werden er heel wat centrumpleinen gecreëerd of vernieuwd.
De Eerste Wereldoorlog maakte echter een einde aan het enthousiaste vernieuwingsproces, net als de crisis van de jaren ’30 en de Tweede Wereldoorlog, die voor de Gentenaars een ellendige periode betekende. Ook heel wat gebouwen leden onder de zware beschietingen en bombardementen van het eindoffensief van de geallieerden. Vanaf de jaren ’50 was er echter sprake van een keerpunt. Heel wat nieuwe projecten werden opgestart, waaronder het graven van de Watersportbaan en de bouw van heel wat hoge appartementsblokken. Gent werd het toonbeeld van de nieuwe welvaartsmaatschappij.
De stadsvlucht in de jaren ’70 van heel wat bewoners naar de randgemeenten betekende een extra stimulans voor de opwaardering van de stadskern. Opnieuw werden heel wat gebouwen gerestaureerd en werden winkelstraten heraangelegd. Het autovrij maken van de binnenstad heeft de aantrekkelijkheid om er te wonen alleen maar groter gemaakt en zorgt voor een ware heropleving van Gent city.