Reisverhaal over Sint-Petersburg
Geschreven door Danny Bracke
Zaterdag 19 mei
Iets voor achten rijdt de trein binnen in het Moskou Station van St. Petersburg. Ik ben een uurtje daarvoor wakker geworden door het gekletter van regen tegen de ruiten, maar inmiddels zijn we daar alweer vanaf. Het platteland naar de voorgeborchten van de fel-bejubelde stad, heeft in ieder geval dat glorieuze nog niet. Ik zie vooral houten krotten getuigen van armoe-troef. Zelfs het landschap, eindeloos plat en groen, ziet er onnoemlijk saai uit. In de randsteden getuigen afgeschilferde prefabwoningen nog steeds van de ellende van de voormalige socialistische sloppenwijken. Mijn lunchboxske heb ik eventjes open en onmiddellijk weer dicht gedaan, want veel eetbaars vond ik er niet tussen. Op het perron staat onze nieuwe gidse Aline ons op te wachten. Ze ziet er professioneler, gedistingeerder en vooral slimmer uit, en ze spreekt mooier Frans. Dat beantwoordt aan de verwachtingen, want het is algemeen geweten dat de inwoners van SPB meer culturele bagage hebben dan de gemiddelde Rus. Bovendien heeft ze een verrassing voor ons in petto : we gaan vlakbij in een leuk etablissementje ontbijten met een lekkere omelet en een appelstrudel. SPB lijkt ons meteen al moderner en comfortabeler dan Moskou, maar vrij vlug zal dat alles eerder een kwestie van “perceptie” blijken. Ondertussen weten we dat nog niet, het eten is voor het eerst passabel en dus laten we het ons smaken.
We hebben vandaag een beetje een verloren dag, omdat de tweede lichting van de groep pas in de namiddag arriveert. Tijd zat dus om in te checken in ons hotel Pulkovskaya gelegen aan het einde van de Moskouse Prospekt. Een goed hotel, zij het nogal groot, maar een beetje buiten de werken. Het werd ons aangeraden wegens betaalbare 4 sterren, redelijk recent gebouwd (1981) – dus comfortabel naar onze normen - en vlakbij een metrostation. Perfect te doen om van hieruit de stad te verkennen, zullen we later ondervinden, maar helaas tijdrovend. Voorlopig zijn wij daar nog niet aan toe, maar Piet en Myriam trekken onmiddellijk op pad, plantrekkers als zij zijn, met die metro, richting oude centrum. Onze kamers zijn immers nog niet klaar, behalve één. We laten die aan Ann, die graag wat wil gaan rusten, en geven onze valiezen voorlopig in consigne. Na een koffietje aan de bar, kwestie van het terrein te verkennen, gaan wij, Guido, Danny, Lucien S, Claudine en ik, op ontdekking in de buurt.
Ons hotel ligt namelijk vlak tegenover het Monument van de Overwinning, dat de slachtoffers herdenkt van de 900 dagen belegering vanaf juni 1941, - de zogenaamde Hel van Leningrad -, die toen aan één miljoen mensen, zijnde een derde van de totale bevolking, het leven kostte. Om het te kunnen bekijken, hebben we de keuze tussen ons leven wagen wanneer we te voet de drukke verkeersader oversteken, of een half kilometertje omlopen naar de ondergrondse oversteekplaats aan het begin van het plein. In het open mausoleum in een soort kuil middenop het plein, branden eeuwige vlammen en speelt intimistische muziek. In de koele, kale gangen die in een halfrond doorheen het ondergrondse museum leiden, branden 900 strakke designfakkels, en kan je een speld horen vallen. De enige museumzaal, voorzien van een koppel knappe muurgrote mozaieken in een sober beige-bruin-terracottakleurig palet, bevat slechts een aantal toonbanken met daarin een historiek van die oorlogsjaren, die iedereen die Russisch kan lezen naar de keel lijkt te grijpen. Ook wij zijn meteen onder de indruk van de knap gekozen items die de gruwelen van die periode moeten schetsen. Het klompje broodrantsoen voor één dag, bijvoorbeeld, slaagt daar meesterlijk in. Véél volk is er niet, wat een verademing is ! Maar toch weer een groepje scholieren, braaf luisterend naar hun leraar, want museumbezoek wordt hier voorwaar nog opgenomen in het leerprogramma ! Schitterend monument als je het mij vraagt, met vooral prachtige imponerende beelden, in een strak maar ijzersterk ontwerp dat het immense plein nagenoeg volledig omvat.
In de buurt, althans op papier, staat de merkwaardige Tsjesme-kerk in een soort neogotiek die maar zelden voorkomt in dit land. Voor architecturale wonderen ben ik alvast steeds te vinden, maar het vergt een helse trot om er te geraken en bovendien veel moeite om het te vinden. De meeste mensen aan wie je de weg ernaar vraagt, begrijpen je niet of weten niet eens dat het ding bestaat. Anderen sturen je verder met vage aanwijzingen en een weinig specifieke ‘niet vér’ aanduiding. Al bij al was het echter wel de inspanning waard, want niet alleen ziet het kerkje eruit als een roze marsepeincake – je zou het gerust een ‘gay’kerk kunnen noemen – maar binnenin is het niet alleen mooi en interessant wegens moderner dan we tot nogtoe hebben gezien. Er is bovendien een doopsel en inwijdingsritueel bezig. Na de doopplechtigheid die quasi afgelopen blijkt wanneer wij binnenvallen, volgt een mysterieus spektakel, waarbij kleine peuters, flink tegenstribbelend aan de hand van een zwarte pope, langs een zijdeurtje achter de iconostase verdwijnen, om er kort nadien niet zichtbaar ànders terug buiten te komen. Een witte pope in prachtig ornaat jongleert met baby’s in de richting van bepaalde ikonen in een soort bezweringsritus, die de kindjes zelf maar matig weten te appreciëren, doch hun godvruchtige ouders des te meer. Misschien vormt dit wel een alternatief voor onze inentingen tegen allerhande ziektekiemen ? Het is in ieder geval aanschuiven geblazen : merkwaardig om zien, vooral omdat het hier toch hoofdzakelijk om jongere mensen gaat. Allemaal Poetins invloed, allicht, want die schijnt bij momenten nogal spiritueel aangelegd, zeggen ze.
Op onze wandeling valt mij op hoe langsheen de Moskouse Prospekt en haar parallelle boulevards een eigenaardig allegaartje kolossale gebouwen staat, variërend van adellijke paleizen, over sportcomplexen en woonkazernes tot staats-administratieve blokken. Maar het meest merkwaardige vind ik dat de ‘tuinen’ en parken daartussen grotendeels bestaan uit grasperken vol paardebloemen. Van tulpen is hier géén sprake !! Enkel op het Leninplein, een immense verzameling hypermoderne waterpartijen die nog maar pas aangelegd werd, staan bloembakken met roze hortensia’s. Verder op de terugweg naar ons hotel toe, passeren we een Mac Donald’s, een internetcafé en een soort Inno waar ze toffe kleren verkopen. Mocht er tijd voor geweest zijn, ik zou eens gaan rondsnuisteren zijn. Je zou dus denken dat die Russinnen, met zo’n uitstekend aanbod, er allemaal mooi gekleed bijlopen, maar niets is minder waar. Opvallend knappe vrouwen (... of mannen !) zie je eigenlijk nauwelijks. Wél veel zwaar opgemaakte, kort-gerokte, diep-gedécolleteerde, erg hoog-gehakte specimen, rijkelijk behangen met klatergoud, waarvan je niet kan zeggen of het nu om een nationale modetrend gaat, dan wel om professionele of gelegenheids-callgirls. Iedere avond zullen we ze zien paraderen in de lobby van ons hotel...
Op de drukke vijfbaanslaan aan ons hotel, rond het Overwinningsplein, is een auto in panne gevallen op het linkervak. Het is er nagenoeg aanhoudend traffic jam van jewelst, en zo’n akkefietje stuurt de gang van zaken danig in de war. Lucien, steeds ridderlijk, steekt een handje toe om de wagen richting vluchtheuvel te krijgen. Inmiddels heeft Guido nieuws van de verloren valies : die blijkt nu in .... Warshau gearriveerd te zijn !! Hoop is dus verantwoord dat ze op hetzelfde vliegtuig zal zitten als Lucien, Bea, Harry en Annitta. We eten een snackje in de bar van het hotel : een croque of een pizza, van het beste wat we tot hiertoe in Rusland te verhapzakken kregen. Zo geraken ook onze kamers gereed en kunnen we onze valiezen gaan legen. Wij liggen aan de voorkant, en kijken uit op het oorlogsmonument met het daarrond aanschuivende verkeer. Niet dat wij daar last van zullen hebben, want we zijn een beetje lawaai wel gewoon. Piet en Myriam komen ondertussen welgezind van hun tochtje terug : zij hebben het grootste deel van SPB reeds gezien !!!
Lucien (mijn broer) en Harry, elk met partner, komen toe rond vier uur. Guido en Danny vertrekken mee naar het vliegveld : de ene om zijn valies te verwelkomen, de andere om de nieuwkomers te helpen identificeren. Guido komt van een kale reis thuis, want gezien zijn valies aanvankelijk voor Moskou bestemd was, is ze in Warshau méé vertrokken naar Moskou, maar dat is op dit moment nog niet helemaal duidelijk. Hij begint lichtjes nijdig te worden, je zou van minder. Maar vermits het hier klaar blijft tot ongeveer elf uur ’s avonds, hebben we nog ruimschoots de tijd voor een stadsrondrit. Dus krijgen de new arrivals hooguit enkele minuten om eventjes te gaan plassen, en moeten ze meteen weer opdraven. Ideaal is dat natuurlijk niet : ze krijgen van hetzelfde laken een broek als wij in Moskou, al zijn ze allicht nog meer moe als wij toen, gezien ze vroeger in de ochtend zijn moeten vertrekken. Spijtig genoeg is het weer op de koop toe aan het overtrekken. Het wordt dus een sightseeing in mineur, met weinig kleur en uitstraling, en bovendien ook weer nog eens op z’n Amerikaans, met vluchtige blikken op de wereldvermaarde sites, en hier en daar een minuskuul bezoekje.
SPB lijkt wel een imitatie van Amsterdam, omdat het historische centrum geprangd ligt tussen de grote Neva en een drietal grachtengordels. Ons busje slalomt daar handig tussendoor, terwijl Aline ons, afwisselend rechts en links, alle wereldvermaarde monumenten opnoemt die we passeren. We moeten onze hoofden van de ene kant naar de andere snokken, alsof we een tennismatch aan het volgen zijn. Het resultaat van dat alles blijft bovendien pover, omdat het kadrement van de ramen van het busje het zicht sowieso beperkt, én we temidden van de veelheid aan culturele en historische hoogvliegers niet steeds meteen doorhebben over welk gebouw ze het nu precies heeft. Veel tijd om dat uit te vissen en er daarna nog eens op te focussen, al dan niet voor het nemen van een snapshot, is er immers niet. De namen vliegen ons rond de oren, zonder verdere duiding, zodat het eigenlijk, oor in oor uit, ook nog een beetje een maat voor niks is, vrees ik.
De chauffeur zet ons een eerste keer af, aan de kade van het Griboyedovakanaal, vlakbij het Plein der Kunsten, voor het zicht op en een foto van de kerk ‘van de Opstanding van Christus’, ook wel ‘van de Verlosser op het bloed’ genaamd. Hier raakte op 1.3.1881 tsaar Alexander II, de tsaar-bevrijder omdat hij de boeren in 1861 van het lijfeigenschap bevrijdde, dodelijk gewond toen een lid van de radicale partij de koets van de tsaar in de lucht deed vliegen. De kerk werd gebouwd tussen 1883 en 1907 en houdt het midden tussen kitsch en kunst. Ze lijkt qua koepels veel op de Basiliuskathedraal, maar onderscheidt zich door de honderden schitterende mozaÏeken, zowel binnenin (= met 1050 m² het enige groot voorbeeld van moderne mozaÏekkunst ter wereld) als aan de buitenkant (=samen 6000 m²). Je zou denken dat we hier toch zouden binnengaan, - ik had dat althans ook zo aangevraagd – maar Aline weet van niks. Ze wijst ons enkel op de smeedijzeren hekkens rond de nabijgelegen tuin van het Paleis van Grootvorst Michail, waarin tegenwoordig het Russisch Museum gehuisvest is, en die inderdaad, weze het dan wat verroest en aan restauratie toe, meesterwerken zijn.
We rijden tussen het Marsveld en de Zomertuin door – op zich romantische stukjes waar in te kuieren valt – over de langste van de driehonderd bruggen van de stad naar één van de vierenveertig eilanden waarop Peter de Grote dit urbane verhaal liet beginnen. Hier noemen ze het de Petrogradse zijde want de adel had er in die tijd haar eerste datsja’s. We stoppen bij het berkenhouten huisje, gebouwd in 1703, waarin Peter tien jaar leefde in afwachting van de voltooiing van zijn eigenlijke paleis, en dat nu het oudste en uiteraard meest authentieke huis van de stad is. Ter bescherming en als museum werd het ingemetseld in een stenen omhulsel, zodat er van buitenaf ook niets van te zien valt. Voor een bezoek zijn we trouwens te laat. We rijden eventjes voorbij de pantserkruiser Aurora, die met het lossen van een schot op 25 oktober 1917 het teken gaf voor de bestorming van het Winterpaleis en zodoende het begin van de revolutie inluidde. Waarna we verder trekken naar het zogenaamde Hazeneiland voor een bezoek aan de historische kern van SPB. De eerste steen van de Peter en Paul-vesting, met zes Vaubanachtige bastions en uiterst dikke muren om de toegang tot de Baltische Zee te beheersen, werd door Peter himself gelegd, op 17 mei 1703, de dag die sindsdien geldt als stichtingsdatum van de stad. In de kerkers zaten ooit een hele resem beroemde namen opgesloten, waaronder Dostojevski en Gorki, en de tsaren lieten er vaak tegenstanders dermate hardhandig martelend “verhoren”, dat het neerkwam op vermoorden. Peter zelf gaf hiervoor het triestige voorbeeld met zijn bloedeigen zoon als proefkonijn !
Het fort vormt haast een kleine stad op zich, waaraan tot vandaag toe gebouwd en verbouwd werd. Overal zijn er werken aan de gang en staan er stellingen voor de gevels. Onze bus heeft de grootste moeite om zich een weg te banen tussen de putten, brokstukken en zandhopen door. Het Hazeneiland trekt door die slordige bouwwerf-toestanden als het ware zwerfvuil aan, inzonderheid autowrakken, waardoor we ons bijna op een autokerkhof wanen. Daartussenin doemt dan de ranke vergulde spits van de Peter en Paul-kathedraal op, die als een honderdtwintig meter hoge obelisk “the sky is the limit” lijkt te symboliseren, het adagium dat in die tijd nog als “de naar West-Europa gekeerde stad” werd gedefiniëerd. Helemaal bovenaan draagt een engel van drieënhalf meter hoog een kruis van zeven meter, dat je vanop de begane grond nauwelijks kunt ontwaren. In deze kathedraal werden alle tsaren, op twee na, sinds Peter de Grote begraven. Zelfs Nicolas II werd hier vooralsnog, een jaar of tien geleden, met zijn vermoorde verwanten bijgezet. De marmeren graven van Peter en Catharina de Grote spreken het meest tot de verbeelding, maar ik ben toch geneigd ook eventjes weg te mijmeren bij dat van de meest verlichte van de hele bende Romanovs, Alexander II. Binnenin doet de kerk mij wat aan Denemarken denken, met haar lichtgroene tinten en de erg barok aandoende in hout uitgesneden vergulde iconostase. En er is zelfs een link met nog dichter bij huis, want vier jaar geleden heeft onze Mechelse School hier een beiaard geleverd, die sindsdien ieder uur speelt. Heeft iemand iets gehoord ? Ik alvast niet ! Maar misschien was het mechanisme afgelegd, want buiten op het plein zijn jonge meisjes in lange witte klederen een rondedansje aan het opvoeren. Ook een inwijdingsritueel ? Of een algemene repetitie voor een optreden tijdens de Witte Nachten die weldra in aantocht zijn ? ‘k Zou het helaas niet weten...
We verlaten het Hazeneiland en rijden verder naar het Vasili-eiland, het grootste van de Neva-delta, en site van de oorspronkelijke handelshaven. Ook hier valt veel te zien, voor wie wat tijd heeft en het bezoek een beetje gestructureerd aanpakt. De buurt van de Egyptische sfinxen valt al meteen weg, wegens onbereikbaar door werkzaamheden. De gebouwen van de universiteit, de hagelwitte beurs, het Menshikov-paleis : temidden van de veelheid aan monumenten in deze stad, vindt Aline ze nauwelijks het vermelden waard. We stappen wel eventjes uit aan het halfcirkelvormig plein met de twee rostrazuilen, die vroeger dienst deden als vuurtorens. De Russen namen de idee van zuilen aan de ingang van een haven over van de oude Grieken die hun overwinningen in zeeslagen herdachten door ze te versieren met de voorstevens van de schepen van hun verslagen tegenstanders. Het getuigt wel van enige arrogantie, vind ik, zo’n keuze, want véél zeeslagen had Rusland in haar geschiedenis toen nog niet gewonnen, vermits het pas Peter was die een eerste toegang tot de zee forceerde. Hier zijn het bovendien merkwaardige dingen, kort gestuikt, knalrood, met scheepsboegen als wratten erop gebeeldhouwd, en gedragen door een aantal lompe allegorische afbeeldingen van de grote Russische rivieren. Het zicht op de Neva, het Winterpaleis, het Admiraliteitsgebouw en het Hazeneiland, moet fenomenaal zijn van hieruit onder een straaltje zon. Onder een grijze hemel zoals vandaag, schitteren de gouden torens niet en vervagen de verscheidene pasteltinten van de diverse paleizen. Jammer...
We rijden tot slot over een stukje van de Nevski Prospekt, de Champs Elysées van SPB, vierenhalf kilometer lang, waar kunstenaars en schrijvers plachten te flaneren, en nog steeds de belangrijkste toegangsweg tot de stad. We schuiven dus aan in de file, want het is spitsuur, waardoor we de somptueuze paleizen, de elegante bruggen over de kanalen, en allerlei andere ‘musts’ één voor één zien voorbijdefileren. Er is een vrije namiddag voorzien, volgende dinsdag, en we zitten op te lijsten wat we dan allemaal op eigen kracht zullen moeten hernemen om het wat meer ten gronde te zien. Naarmate we de verbinding maken met de Moskouse Prospekt, langs waar we verder naar ons hotel rijden, wordt de lijst alleen maar langer...
Terwijl de nieuwkomers zich gaan verfrissen en installeren in hun kamers, drinken wij reeds een pintje aan de bar. Het dinerbuffet volgt de normen van ieder hedendaags ketenhotel maar is niet bijster lekker. Beter dan Moskou, dat wél, en dat is toch al iets. We sluiten de avond af, om bij te praten, in onze inmiddels vertrouwde lobbybar en ontdekken er de Russische mojito : Vodka bitter lemon tonic. Dat gaat vlot binnen en smaakt naar meer...
Zondag 20 mei
Wanneer wij aan het ontbijt arriveren, in de reusachtige “bistro” van het hotel, weet mijn broer Lucien mij te vertellen “dat er eten is voor veertien dagen, maar niets dat op wat trekt”. Dat kritische zit bij ons blijkbaar in de familie. Maar hij heeft dus wel gelijk. Alleen vinden wij, Moskovieten, het hier super in vergelijking met de vorige dagen.
Aline heeft ons gisteren reeds verteld dat het voorziene programma een beetje omgewisseld is, omdat het Yoessupov-paleis dat we gepland hebben voor woensdagmorgen, op die dag gesloten is. Maar door wat te schuiven met de verschillende items zullen we toch alles optimaal kunnen zien, en nog voldoende tijd over hebben om de Isaackathedraal ‘extra te doen’ en zelfs een boottocht op de grachten te kunnen maken, wat zij eigenlijk toch een must vindt. Dat zij hierbij wellicht een verborgen agenda heeft, waar wij geen zicht op hebben, dààr durf ik haar op dit moment nog niet van te verdenken. En om de één of andere reden – waarschijnlijk de stress van de drukte van deze reis – besef ik niet eens dat die wijziging van woensdag ons reeds gemeld was in België, maar het nieuwe programma van zondag hierdoor quasi onmogelijk volledig te realiseren valt. Alles moet nu zo’n beetje on the spot, à l’improviste, zonder documenten erbij, uit het hoofd geregeld en veranderd worden... Ik ben daar niet goed in, en laat mij manipuleren. De onderliggende bedoeling zal pas later enigszins duidelijk worden.
Voorlopig leggen we dus de beslissing in haar handen, in de hoop dat zij haar job ként en de situatie ter plekke alleszins beter kan inschatten dan wij. Omdat het zondag is en er een dienst is in de St. Nicolaskerk, stelt zij voor dààr eerst een kijkje te gaan nemen. Dat interieur was niet specifiek voorzien op ons programma, want géén wezenlijk hoogtepunt op de courante tophitslijst van SPB, maar dergelijke ‘leuke dingen voor de mensen’ moet je meepikken als de gelegenheid zich voordoet. Vooral omdat het feitelijke programma er volgens haar niet door in het gedrang komt, en een dienst in deze kerk bijwonen in sommige meer alternatieve boekjes uitdrukkelijk aangeraden wordt. Deze Kerk van de Zeelieden leent zich daar perfect voor, omdat ze op zich ÓÓk bezienswaardig is, met haar rijke barokke uitzicht, een opdeling in beneden en bovenkerk, en een losstaande campanile.
We vertrekken dus, - rijkelijk laat volgens ons gevulde programma, doch omdat de dienst pas om tien uur begint - , naar de orthodoxe Hoogmis. De wit en lichtblauwe kerk met vergulde koepeltjes, gedragen door kolossale zuilen, zwaar maniëristisch gedecoreerd en overladen met putti, doet mij denken aan de Oostenrijkse barok. Een eerder kleine kerk, in feite, maar binnenin volgestouwd met klatergoud. Mooi, stellig één van de fraaiste kerken van de stad, maar wat te véél van het goede. De dienst is net begonnen wanneer wij binnengaan : een enorme devotie valt ons, eens te meer, onmiddellijk op, gekoppeld aan vooral veel show. We beginnen stilaan het systeem te doorzien. Een “kuisvrouw” loopt onafgebroken rond om de zoensporen van de met glas beschermde ikonen te wissen. Een andere is bezig met het wegplukken van verwelkte bloemen uit een dozijn ruikers, en het verwijderen van opgebrande kaarsjes. De gelovigen staan zich godvruchtig doch driftig aan te kruisen, of lopen rond om ikonen te kussen of kaarsjes aan te steken. Ondertussen groeit het showaspect van de feitelijke dienst zienderogen aan. Een ganse bende priesters in witte dure gewaden, waarvan één met tiara-achtige pot, verdwijnt achter de iconostase en treedt verder op achter de geopende koninklijke poort, en dit op de tonen van prachtige muziek, live gebracht door een koor dat het ganse gamma van bas tot sopraan bestrijkt. We vinden het allemaal een prachtig spektakel, maar voelen goed aan dat men hier eigenlijk liever niet te veel pottenkijkers over de vloer krijgt. Toeristen moeten zich aan de stricte regels houden : géén foto’s, achter de afsluitingskoord blijven, niet teveel fezelen... Al dat moraliserend gedoe werkt mij nogal snel op de zenuwen. Ik zou dus al liever dat fenomeen van beneden- en bovenkerk bekijken, maar de bovenverdieping blijkt afgesloten wegens restauratie ! Ik snap niet eens hoe die opdeling dan wel moet opgevat worden...
De kerk ligt eigenlijk niet zo ver van het Yoessupov-paleis, maar we gaan eerst naar de Hermitage. Ik vermoed dat één en ander te maken heeft met afgesproken ‘inkomblokken’, want ik krijg kop noch staart aan Aline’s logica. We rijden langs smallere lanen, waar de meer “gewone” herenhuizen van deze stad, ook allemaal kwistig voorzien van kolossale zuilen, toch soms met wat graffiti besmeurd blijken. De blik op het Westen, werkt inmiddels zichtbaar omgekeerd : in plaats van het goede te introduceren, loopt de shit voorop ! Terwijl op de grootste boulevards vooral Europeanen en welstellende Russen zich een flat op een van de verzorgde bovenverdiepingen kunnen permitteren, wonen hier in de kleinere straten modale gezinnen in vaak armtierige omstandigheden. Met vier tot zes gezinnen zijn ze nog steeds verplicht een toilet en badkamer te delen. Aan de al dan niet verloederde toestand van de buitenkant kan je zÓ aflezen wat de situatie binnenin moet zijn. Niet dat daar dan géén monumenten van formaat zouden tussen staan ! Want ondertussen passeren we het Marijinski-theater, geopend in 1860 als Kirov-theater, en parallel met de laatste naamswijziging van de stad herdoopt tot Marijinsky, naar de naam van de geliefde vrouw van Alexander II. Dit ballet- en operagezelschap kan bogen op 2000 medewerkers, al kozen veel top-artiesten in de Sovjettijd voor de vlucht naar het westen. Ik las dat de hedendaagse prima ballerina zich beklaagde dat de redenen daarvoor vandaag niet zoveel veranderd zijn : “Eén optreden in Rome brengt me evenveel op als een maand in SPB”, zei ze. Dezer dagen staar er geen absolute topper geprogrammeerd, zodat we dat alvast van ons ‘to do’-lijstje kunnen schrappen. We rijden verder voorbij het standbeeld van Rimski-Korsakov, over de Kusbrug, naar het Senaatsplein, waar we eventjes voorbij het fameuze bronzen Ruiterstandbeeld van Peter de Grote flitsen. Dat beeld is nochtans, in concept zowel als in uitvoering, hét meesterwerk van de Franse beeldhouwer Etienne-Maurice Falconet, die er zeventien jaar aan werkte nadat hij de opdracht van Catharina de Grote kreeg op aanbeveling van Denis Diderot. Het staat zowat symbool voor de grootsheid van zowel Peter als Catharina, maar is vooral een knap staaltje van creativiteit in hoe die blok graniet met het onstuimige opwaartse elan van het paard één silhouet vormt, van welke hoek je ook kijkt.
Van zo’n stadsbezoeken raak ik dodelijk ontgoocheld : je ziet zogenaamd alles, maar in feite zie je niks. We worden gedropt op het Paleisplein. Tijd om een toertje te maken, al dan niet met wat uitleg, om het paleis van de Generale Staf, het Winterpaleis, het Hermitagepaleis, en de Alexanderzuil globaal of meer in detail te bekijken, is er niet. ’t Zal voor dinsdag zijn, denk ik, en berust. ’t Is mij trouwens al lang duidelijk dat twéé dagen Moskou er minstens twee te weinig waren, en het ziet er naar uit dat drie dagen SPB, zelfs met een avondje en een ochtend extra, bijlange niet kunnen volstaan om de sfeer ten volle te smaken, laat staan al het mooiste en interessantste ervan te kunnen zien. Dit is een stad om in rond te slenteren in plaats van er doorheen te spurten, en om geregeld in een cafeetje of park te verpozen, zodat de indrukken ge-save-d kunnen worden. Maar goed : je kunt er blijven over zagen. We staan er voor, en moeten er door...
De Hermitage dus : één van de allergrootste topmusea ter wereld, met drie miljoen kunstwerken, tentoongesteld in vierhonderd zalen, zijnde een parcourtje van tweeëntwintig kilometer. Op een uurtje of twee af te handelen... Het lijkt me lichtjes ambitieus ! Vooral omdat de verschillende paleizen die hier samensmelten elk op zich pareltjes van architectuur en binnenhuisdecoratie zijn. Iemand vond dat zoveel overdaad bijwijlen kitscherig wordt, maar dat neemt niet weg dat de afzonderlijke elementen apart bekeken stuk voor stuk juweeltjes zijn. Het was Catharina de Grote die systematisch kunst begon te verzamelen, maar sindsdien is dat niet meer gestopt. Zelfs de bolsjevieken, die tijdens de revolutie van 1917 in eerste instantie vooral uit waren op het vernielen van de inboedels van de adel, vonden bij nader inzien toch dat ze al dat moois maar beter konden confisceren en aanwenden voor eigen statusdoeleinden. Tijdens WO II waren ze reeds dermate gewend aan die kostbaarheden, dat ze uit alle musea en paleizen de draagbare kunstwerken in afgelegen veiligheid transporteerden en de zwaardere stukken in kelders verborgen of ze desnoods begroeven in de omliggende tuinen. De kelders van de Hermitage puilen vandaag de dag nog uit van de wegens plaatsgebrek ontoonbare werken. Er zijn nog zoveel paleizen te restaureren, dat ze misschien vroeg of laat toch nog gecaseerd zullen worden !?
We gaan het lichtgroene Winterpaleis binnen via de pompeuze staatsietrap van Bartolomeo Rastrelli. ‘Schrijden’ veeleer, wat normaal is bij zo’n ‘luie’ trap, maar nog méér omdat er véél te véél volk is om te kunnen doorstappen. Er valt trouwens dermate véél moois te zien, dat je hier enkel in constante verwondering én beate bewondering doorheen kunt ‘slenteren’, op het ritme trouwens van de grootste gemene deler van de bezoekers. Persoonlijk vind ik daarbij niet veel gelegenheid om naar de uitleg van Aline te luisteren : ik kan ook niet àlles doen, hé, rondkijken, foto’s nemen, worstelen met mijn bril, jongleren met mijn stok zonder iemand een oog uit te slaan, of nog erger, één van die kunstwerken te beschadigen. Claudine probeert gelukkig om mij van tijd daarbij wat te helpen ! Zeker als ik weer maar eens door een toezichtster tot meer voorzichtigheid aangemaand word. Die lopen hier trouwens met hopen rond, doorgaans oudere dames, die met hun salaris hier hun zoal mager pensioentje wat proberen aan te vullen. Zij zien er ook op toe dat je bij het bezoek niet vÓÓrsteekt : iedereen moet het algemene tempo volgen en bij zijn ‘groep’ blijven. Hoe dat dan gaat met individuele bezoekers, weet ik niet...
Zo ontdekken we achtereenvolgens de Troonzaal van Peter de Grote – badend in rood fluweel, grisailles en intarsia-parketvloeren - , de goud-en-witte Wapenzaal, de Oorlogsgalerij van 1812, het Malachieten Salon – met monumentale vazen in zogenaamde “mosaique Russe” - , de goud-en-witte St. Georgi- of Grote Troonzaal en dito Paviljoenzaal – met mozaÏeken portret van Elisabeth, Romeinse mozaÏekvloeren en reusachtige Pauwenklok –, de kleurrijker Italiaanse zaal van Da Vinci – met sublieme parketvloeren en deuren -, de pastelle Raffaëlloggia’s en Italiaanse dakraamzalen, en de renaissancistische galerij van de antieke schilderkunst... Nooit zovéél kolossale zuilen, vergulde stuc, kristallen luchters en ingelegde parketvloeren bij mekaar gezien ! Het moeilijke daarbij is dat tussen al dat verbluffends bovendien prijsloze, wereldvermaarde schilderijen hangen of eeuwenoude beelden staan die in al dat geweld nagenoeg verdrinken. Gelukkig heeft Aline begrepen dat we ook wel een paar werken van Rubens en Rembrandt, van de grote Spanjaarden, en van de recentere Franse meesters, pakweg Cezanne, Matisse, Van Gogh en ook Picasso willen zien, en troont ze ons in de goede richting mee. Zo weet ik nu héél zeker dat de Mammelokker-legende door Rubens werd geschilderd, en heb ik een paar klassiekers in het écht gezien. De belangrijkste meesterwerken hangen trouwens in minder overdadig gedecoreerde zalen, zodat je ze ten minste kunt vinden ! Al is ook dàt niet altijd even evident, want men heeft hier blijkbaar de gewoonte zoveel mogelijk te exposeren, zonder nadruk te leggen op de meest waardevolle stukken. Schilderijen zijn hier bovenal hebbedingetjes, zo te zien. Misschien heeft dat wel te maken met het feit dat Rusland wél grote romanschrijvers voortbracht, en al even uitzonderlijke dichters, componisten, allerhande artiesten en uitvoerders, ja zelfs interessante denkers, maar weinig of geen noemenswaardige schilders. Overbluffen is op dat vlak dus de boodschap, epateren...
Wanneer we buitenkomen zijn we inderdaad zo goed als sprakeloos : sommigen vertonen indigestie-verschijnselen en anderen, waaronder ik, kunnen haast niet meer op hun benen staan. Buiten hebben we afgesproken met een venter om boeken van hem te kopen. Danny en consoorten maken er weer een spelletje van om toch nog beneden die Moskouse bodemprijs van zeven euro te geraken. In het geharrewar laat ik mijn Visa-kaart uit mijn handtas vallen. Schets mijn verbazing wanneer ik bij het instappen in de bus aangesproken word door één van die venters, die mij bijna mijn kaart terug in de handen moet duwen, omdat ik mij helemaal niet bewust was van het gebeuren. Was het nu uit dankbaarheid omdat ik, het gepingel beu, de gewenste prijs betaalde ? Of zijn die Russen gewoon eerlijk ? Misschien hebben wij Belgen, met die Russische maffia-toestanden in Antwerpen, en op het verkeerde been gezet door hun sjofele kledij, gewoon een verkeerd beeld van die gasten ?
We gaan lunchen in Café Idiot, zoals aangevraagd. Luc had ons reeds verwittigd dat dit tegenwoordig een vegetarisch restaurant is – “dus op een kwartiertje buiten !” – maar wat we voorgeschoteld krijgen is voortreffelijk, en het kader is grandioos. In een sous-sol, style bohémien jaren dertig, een doolhof van kelders, elk aangekleed met een allegaartje aan antieke meubeltjes, temidden van etagères vol boeken, en dat op één van de mooiste grachtenkaden (Naberezhnaya Reki Moyki 82) . Leuk dus, en een aangename verpozing, die we afsluiten met een vodkaatje, kwestie van wat extra energie op te doen.
Het Paleis van Yoessupov, weze het dan één van de vier in SPB en één van de vijftig in Rusland, ligt enkele meters verder op dezelfde kaai. Het is niet alleen één van de mooiste classicistische paleizen in deze stad, voorzien van een private neobarokke theaterzaal en een regelrechte Moorse badkamer, eigendom van een van de rijkste adellijke families van het land, maar bovendien een historische site om je vingers van af te likken. Hier werd namelijk Grigori Raspoetin, de gunsteling van Nicolaas II en Alexandra, door een groepje samenzweerders onder leiding van Felix, een Yoessupov-telg, om het leven gebracht. Deze dramatische moordpartij, pure horror die geen enkele fictieschrijver ooit had kunnen bedenken, zou in zekere zin de inleiding vormen tot de daaropvolgende revolutie, nauwelijks een jaar later. Nicolas was immers erg onpopulair geworden bij zijn onderdanen sinds de Bloedige Zondag van 9.1.1905, een ongelukkige beslissing die de Russen toewezen aan de slechte invloed van Raspoetin en misschien méér nog aan zijn Duitse echtgenote die sowieso al verdacht werd van spionage voor de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog. In de kelders worden we doorheen de crime scene geleid, waar het ganse gebeuren door wassen beelden wordt uitgebeeld. Aangevuld met foto’s, documenten en allerlei ‘props’ zou het de tragiek van deze in velerlei opzichten sublieme bladzijde van de wereldgeschiedenis moeten oproepen, maar dat doet het eigenaardig genoeg niet. Ik zie voortdurend die filmbeelden voor mijn ogen, die ik jaren geleden zag, maar waarvan ik niet meer wéét welke film het was – Nicolas & Alexandra ? Of was het een special over Raspoetin ? – en beleef op die manier de hele zaak opnieuw. Hier bewijst Aline dat ze eigenlijk (Weeral !!) niet zo’n goede gidse is. Ze boeit weinig, vind ik, brengt alles te serieus, te stijf, te saai en te kleurloos, en vooral met te weinig enthousiasme. Maar ‘k weet het : weinig gidsen kunnen bij mij de lakmoesproef doorstaan... ‘k Denk altijd dat ik dat beter zou doen !
Voor de tweede keer vandaag, slenteren we daarna door de kamers van een schitterend paleis, volledig volgens het boekje en historischgetrouw gerestaureerd. Al bij al een stuk intiemer, vind ik, dan dit van deze morgen, en bovenal met een hele waaier schitterende kleuren van zijden stoffen opgedaan, zodat er meer afwisseling is. Op die telkens weer anders-getinte omkaderende achtergrond, komen de diverse stijlen meubelen, marmeren schouwen, kunstwerken, klokken en luchters, prima tot hun recht. De Yoessupovs waren nieuwerwetse adel, naar het schijnt, die fortuin hadden vergaard tijdens de industrialisatie van Rusland. Ze waren wat snob, en lieten allerhande geheime constructies aanbrengen in hun paleizen : openingen waardoor men gesprekken kon afluisteren vanop afstand, dienstliftjes zodat ze niet gestoord werden door personeel tijdens het eten, en dubbele plafonds om hun fortuin in weg te moffelen in geval van nood. In één van de zalen lopen we Guy Billiau tegen het lijf. Soms zouden we zijn aanpak hier best kunnen gebruiken ! Aline verloot een Bentley, zegt ze wanneer ik terug bij de werken kom, als iemand kan raden uit welk materiaal een grote luster vervaardigd is. Lucien weet te vertellen dat het papier maché moet zijn, maar hij kan zeuren, want is reeds in SPB geweest. De Yoessupovs hadden de in de balzaal voorziene kristallen luchters laten vervangen door gelijkaardige in verguld karton omdat de originele te zwaar bleken voor de draagkracht van het plafond. Ze hebben hier ook enkele van die onpraktische ronde show-zetels staan die ze “pâté’s” noemen. De bibliotheek doet Engels aan, strak en donker, en is rijk voorzien van gesculpteerde lambrizeringen. In een salon staan empire-meubelen die reeds Art Deco-achtig aandoen, gewoonweg door het magnifieke gebruikte hout. Er is een biljartzaal, waar ons vader zijn draai wel zou hebben kunnen in vinden. Het theatertje is niet groot maar een perfecte copie van de Bolsjoi, en in die moorse badkamer zou ik ook wel kunnen gedijen. Ik jeun mij ten volle in zo’n fin de siècle-sfeertje, waarbij geld geen rol speelde, en de mooist denkbare spullen met veel smaak werden uitgezocht. Je krijgt daar niet zo’n slag van een mokerhamer van, als in die overdreven overladen opeenstapeling van onbetaalbare luxe, zoals deze morgen. Nu ja, als je het mij vraagt, hé... Dit is méér mijn cup of tea...
Van thee gesproken, vind ik dat het tijd is voor een rustpauze. Voorzien of niet op het programma : iedereen is daar aan toe. Ik stel voor naar het Literaturnoye Café te gaan, op Nevski Prospekt, van waaruit Poesjkin vertrok naar het duel met d’Anthès, waarbij hij het leven liet. ( Zijn tegenstander was een onbeduidende avonturier uit de Elzas, die de eer van zijn bloedmooie vrouw Nathalie – de ster van de culturele High Society van SPB – bezoedeld had. ) Een man aan een koord is – ondanks zondag rustdag ? - met een hogedrukreiniger de gevel van het pand aan het reinigen, zodat we niet op het piepkleine terrasje kunnen zitten. Maar binnenin is natuurlijk net zo goed. Het interieur ademt een sérieux en een chic uit die je niet voor mogelijk houdt. Waarschijnlijk hebben ze hier sinds dat einde van de 19e eeuw niet eens het stof afgedaan : zÓ authentiek voelt het aan. Nochtans was het in Poesjkins tijd hoofdzakelijk een banketbakkerij. Pas in de sovjettijd werd hier een literair café geopend ter ere van de dichter. Niet alleen het personeel bedient ons stijfdeftig, maar de klanten bekijken ons verstoord, zoals ook bij ons de hogere bourgeoisie pleegt te doen ten overstaan van een bende luidruchtige parvenus. We laten het niet aan ons hart komen en drinken een koffie of een biertje, of eten een “Pomme au four” zoals Poesjkin placht te doen. Een pianist en een stokoude violiste, in avondkleed, luisteren ons “vieruurtje” op !
Ondertussen hebben Guido en Ann afgehaakt : hun valies is toegekomen, en ze moeten die persoonlijk gaan identificeren !! Ze nemen dus een taxi én trekken een paar uurtjes uit om die klus te klaren. Guido kennende zal hij aan gans die vaudeville een gepast staartje breien. ’t Zijn ook geen toeren, iemand’s reis zo vergallen en hen dan nog zélf de boel doen klaren ! ‘k Durf er trouwens mijn hoofd op te verwedden dat ze hier vinden dat ze dat probleem, al bij al, schitterend hebben aangepakt !
Aline acht ten andere het item “vrije tijd op Nevski Prospekt” van ons programma hiermee ruimschoots volbracht, en gezien iedereen ook moe is, lijkt het ons maar best dat we terug naar het hotel gebracht worden. Dat duurt wel eventjes, zodat we bij het thuiskomen al meteen weer naar de bar spurten voor een vodka bitter lemon én voor het verhaal van het wedervaren van de Lysens. Omdat de nieuwkomers het monument aan de overkant nog niet hebben gezien, gaan we dat daarna nog vlug eventjes tonen : we hadden dat misschien beter éérst gedaan, want het museum is spijtig genoeg al dicht.
Iedereen gaat zich wat opfrissen voor het diner, dat in niks verschilt van dat van gisterenavond, ook al is het Guido’s laatste avondmaal. Hij vertrekt van hieruit, voor een bijna rond-de-wereld-reis, over Parijs en Atlanta naar Las Vegas, om daar te genieten van een geoffreerd snoepreisje, inclusief optredens van Cirque du soleil, Tom Jones en David Copperfield. Veel pousse-caféën zit er voor hem niet meer in, want hij moet reeds te vijven uit zijn nest. Piet en Myriam trekken wél nog eventjes op naar de stad, in de hoop er iets van het nachtleven te ontwaren, en Danny wil zijn mails gaan checken in het internetcafé op de Moskouse Prospekt. Vermits het hier zo lang klaar blijft, blijf ik nog wat hangen aan de bar, maar niet te lang, want zoals steeds herinnert mijn knie er mij aan dat het voor vandaag welletjes is geweest...
Maandag 21 mei
Guido is vertrokken, mét valies, en Ann zit te treuren aan het ontbijt.... Grapje ! De sfeer is immers opperbest, want iedereen wéét blijkbaar dat het vandaag mijn verjaardag is. Zelf vergeet ik dat al liever, maar zo van iedereen zoenen krijgen en een kadootje van Piet en Myriam, dat is natuurlijk wel superleuk. Vandaag gaan we weerom keizerlijke paleizen bezoeken, en het weer ziet er redelijk uit. Alles kits dus.
We rijden eerst naar Pavlovsk, een kleine residentiële stad, waarin het meest verfijnde zomerpaleis in de omgeving van SPB staat. Catharina de Grote schonk dit jachtlandgoed aan haar zoon Paul en diens vrouw Maria Fjodorovna, met wie hij tien kinderen zou hebben, waarvan er twee tsaar werden. De bouw van het kasteel werd begonnen door een Schotse architect in een Palladiaanse stijl, en verder uitgebouwd door verschillende opvolgers tot 1830, maar met respect voor het oorspronkelijk plan, zowat een unicum in de tsaristische bouwverhalen. Dat maakt het paleis interessant, evenals het feit dat het in een immens landschapspark staat, dat nochtans zwaar werd uitgerooid tijdens de tweede Wereldoorlog. Inmiddels herbebost en met zijn meren valt het erg in de smaak van de Russen, die hier komen BBQ-en temidden van de eekhoorns. Het paleis en zijn park ademen daarenboven romantiek. Zo is bijvoorbeeld bekend dat Strauss (- één van de familie maar ‘k weet niet juist welke ! -) hier vaak kwam spelen : vooral omdat hij er een romance op nahield met één van de princessen én op de koop toe nog goed betaald werd ook. Qua inrichting vind ik het evenwel nogal “ecclectisch” : een mengeling van op zich prachtige dingen, maar te véél bij mekaar, en vooral te vaak niet samenpassend. In tegenstelling tot Yoessupov, waar veel gebruik gemaakt werd van grisaille-trompe l’oeuils, vallen hier in alle zalen de veelkleurig-beschilderde plafonds je op het hoofd en de muren komen op je af, overladen als ze zijn van stuc en andere aanbekleedsels. Hier en daar val ik nochtans achterover van een elegant portret, de fijne trekken van de figuren van een plafondtableau of van een beeldhouwwerk. Daarnaast zijn er massa’s magnifieke meubelen, soms compleet verguld, soms vervaardigd uit het mooist denkbare hout, en een hele resem ingenieuze Franse klokken en sierlijke kandelaars die je zÓ in je valies zou willen steken. Er zijn ook wél een paar memorabele dingen te zien, zoals een Egyptische vestibule, een Italiaanse koepelzaal, Franse gobelins – cadeaus van Louis XVI ! - ingewerkt in de muuromlijstingen, een droom van een hemelbed, een eetkamer met een 19e eeuws porseleinservies uit Sèvres en Russische goudvaat.... Er is zelfs een kapel. Omdat Paul katholiek was, en toenadering zocht tot Europa, is er geen echte iconostase, maar je kan toch zien dat dit het altaar is van een Russische vorst : de opbouw én de thematiek blijft grotendeels dezelfde ! Wat ik zowat overal in die paleizen mankeer, tenzij het gewoon voor ons verborgen blijft, zijn badkamers en toiletten. ‘k Weet het wel, ze dateren allemaal uit de vlooien- en luizentijd, waarin men liever parfum spoot en een pruik opzette in plaats van zich te wassen, maar hun gevoeg doen, dààr konden ze toch niet buiten ? Het meest impressionant vind ik in feite nog de kleine fototentoonstelling die toont hoe volkomen het kasteel beschadigd werd tijdens WO II. Het werd vanaf de jaren ’50 grondig gerestaureerd met geld van buitenlandse donateurs, waaronder Rotschild, en dit op tien jaar tijd. Bij ons duurt dat doorgaans wel wat langer ! Véél moois was gelukkig op voorhand in veiligheid gebracht, maar de grote kunstwerken bleven noodgedwongen staan. Zij hebben het meest afgezien, en vallen ook niet altijd zo makkelijk te restaureren. Dat viel op, inzonderheid in de Griekse zaal.
We lopen hier dus rond op “savatjes”, een vereiste in alle heropgebouwde paleizen. Niks op tegen, natuurlijk, maar je moet soms wel uitkijken dat je niet uitschuift op die geboende parketten. En als je met je ene voet op het sloefje van je andere voet trapt, ga je struikelen en dat kan hard aankomen ! Tijd om een wandeling te maken in de tuinen, die vol staan met classicistische prieeltjes en paviljoenen, assorti aan het kasteel, is er helaas niet. We beperken ons tot een ommetje rond het paleis, waarbij we zien dat er zware werken aan de hand zijn in het park, en er ondanks de verwilderde pelouzen vol paardebloemen, hier toch een lading tulpen gearriveerd is, die, aan de achterkant van het paleis, in ganser perken de voormalige private tuin van de tsarina sieren.
We rijden naar het Tsarendorp (“Tsarskoje Selo”), dat vol staat met dure datsja’s, de buitenverblijven van de voormalige adel – waaronder Yoessupov -, én die van de huidige oligarchen. De “gewone” huizen daartussen, zijn meestal opgetrokken in hout en ogen heel wat minder riant, maar toch glorieus in vergelijking met die krotten die ik zag vanuit de trein. Deze residentiële stad komt mij over als een soort Deurle van SPB : het was het eerste dorp dat van electriciteit werd voorzien, en de eerste spoorwegverbinding liep van SPB naar hier. Maar wij komen hier kijken naar een trekpleister van formaat, namelijk het wit-blauwe paleis dat Catharina de Grote hier liet bouwen halfweg de 18e eeuw in pure Russische barok, met extra belastinggeld dat ze liet heffen op zout. Het werd een van de meest gigantische paleizen van Rusland, met een van de mooiste barokgevels in Europa. Als contrast met de symmetrische Franse tuin achter het paleis, liet Catharina het uitgestrekte bos ten zuiden daarvan, oorspronkelijk het domein van wilde zwijnen, hazen en elanden, omvormen tot een verwilderd natuurpark in Engelse stijl. De grasperken staan er nog steeds vol paardebloemen en er is nog altijd verbod om de bomen te snoeien.
Maar laten we beginnen bij het begin. Tsarskoje Selo staat bekend voor de link die er te leggen valt tussen Catharina de Grote en Poesjkin, die er niet ver van het paleis zijn standbeeld heeft. Hij liep er namelijk school in het Lyceum dat ondergebracht was in de noordelijke vleugel van het kasteel. Dat was toen dé eliteschool van tsaristisch Rusland, waar de ganse High Society haar telgen naartoe stuurde. Vandaag is er een museum aan de dichter gewijd, waardoor het ganse paleiscomplex en bij uitbreiding zelfs het stadje in de volksmond ook wel Poesjkin wordt genoemd. Vlak vÓÓr het paleis van Catharina, liggen de tuinen die hoorden bij het paleis dat zij liet bouwen voor haar kleinzoon Alexander I. Rastrelli, die het hele opzet van het Poesjkincomplex uittekende, liet indertijd een Chinees theater bouwen, waarrond nadien een gans Chinees dorp werd uitgewerkt dat in het concept van de Alexandertuin werd geÏntegreerd. We zien daar hooguit een paar schimmen van in de verte en gaan binnen in het paleis via de grote staatsiepoort vooraan, middenin een pracht van een hekken dat onmiddellijk doet denken aan die van Jean Lamour op de Place Stanislas in Nancy. We krijgen opnieuw sloefjes, maar blauwe nu, aangepast aan de kleur van de gevel !
Omdat het paleis mede bedoeld was voor officiële ontvangsten, gaf Rastrelli het zowel binnen als buiten een weelderige uitstraling mee. Voor de finishing touch van de vÓÓr- en achtergevels alleen reeds kon hij beschikken over honderd kilo goud. Hij slaagde erin om, buiten het obligate gebruik van dozijnen kolossen van zuilen, een ganse reeks monumentale atlanten in die gevels te integreren. Hoewel het van buiten een schoolvoorbeeld geworden is van klassieke barok, zijn de weelderig uitgewerkte deuromkaderingen, evenals die van ramen, spiegels, tableaus en andere muuronderdelen binnenin, allemaal rococo. Die zijn bovendien doorgaans met goud bedekt, zodat alle zalen in dit paleis luxe uitstralen, ook al staat er niks in. Het was een beetje het handelsmerk van Bartolomeo Rastrelli, hofarchitect van zowel Anna I, Elisabeth I en Catharina II, die niet alleen het Winterpaleis en dit Poesjkinpaleis ontwierp, maar ook het Grote Paleis van Peterhof en een hele reeks optrekjes voor o.a. Stroganov en andere illustere namen uit de Peterburgse elite.
We beginnen onze toer met het bestijgen van de Staatsietrap : een uitgekiende symfonie in hagelwit, met rode lopers en gordijnen, verfijnd versierd met reusachtige vazen in Chinees porselein. Op de overloop aan de Oostkant, ontwaakt een beeldige kleine putto, terwijl we straks aan de Westkant, zijn tegenhangertje zullen zien inslapen. Door het behoud van dat wit, zonder het overvloedige gebruik van goud, imponeert het des te meer, vind ik, omdat ook de perfect samenpassende decoratiestukken aldus opvallen, in plaats van tussen al die overdaad te verdrinken. Misschien is het ook juist daarom dat een aantal van de grote ontvangstzalen ons léég getoond worden, kwestie van de parmenterie van muren, plafonds en vloeren te kunnen bewonderen, zonder spontaan van de koppijn te beginnen kotsen. Toen na de Tweede Wereldoorlog het paleis aan restauratie toe was, vielen de restaurateurs trouwens geregeld flauw bij het herstel van de spiegel- of Grote Troonzaal. Maar dat was dan wel voornamelijk omdat ze daarbij rot wit van ei gebruikten, dat stonk als de pest !!
Het paleis is een modern paleis : quasi in iedere zaal, kamer of boudoir die we doorlopen is er chauffage voorzien, meestal in de vorm van blauw-witte porseleinen “stoven”, die erg doen denken aan de aparte verwarmingskachels die ze er in de Scandinavische landen op na houden. In de Schilderijenzaal staat er zo één, op gouden pootjes, middenin een volledig met tableaus van West-Europese meesters dichtbedekte muur : of dat allemaal wel aangewezen was voor het zorgvuldige behoud van olieverfschilderijen, blijft de vraag! In feite gelijkt het gros van de kamers en zalen aan de Oostkant erg op mekaar. Ze hanteren steeds hetzelfde concept van veel gouden versieringen, porseleinen kachels en parketten met geometrische tekeningen. Catharina de Grote hield blijkbaar erg veel van porselein. Het verhaal gaat dat ze de grote chemicus Lomonosov ooit opsloot tot hij het “geheim procédé” vond van een bepaald soort email. Maar er is méér !
Meest opzienbarend in dit paleis, blijft immers het zogenaamde achtste wereldwonder : de Barnsteenkamer. In 1717 stuurde de Pruisische koning Frederik Willem I zes ton fijn geslepen panelen barnsteen aan Peter I. Bij de bouw van dit kasteel liet Rastelli het kostbare hars uit de Baltische Zee aanrukken vanuit het winterpaleis : het was net voldoende om er, verkapt in mozaiek, drie muren van de kamer mee te bekleden. Nog meer dan de Troonzaal getuigt deze kamer van de groteske praalzucht van de tsaren, en van Catharina in het biezonder. Het unieke interieur dat dankzij het vakmanschap van steenbewerkers en beeldhouwers tot stand kwam, verbluft vooral door de erg geslaagde mengeling van okeren en terracottakleurige tinten, die bij het puzzelen tot stand kwam. Ik vind het prachtig, maar door het bovenop nog op te luisteren met méér gouden beeldhouwwerk en schilderijen, en er nog een drukke intarsia-parketvloer aan toe te voegen (- voor de uniformiteit met de andere kamers op deze gang -), wordt het eigenlijk bijna decadent, en voor sommigen wellicht zelfs walgelijk. Dan wist de Art Deco dit soort luxematerialen beter te doseren. “Less is more” zeggen designers vandaag, en in dit geval kan ik ze enkel gelijk geven. We moeten in alle paleizen en monumenten die we bezoeken afzonderlijk een nogal dure fee bijbetalen om te mogen fotograferen (-Gemiddeld 100 roebel-). Die foto’s lukken niet altijd even goed, omdat flashen doorgaans foute weerkaatsingen geeft, en niet flashen te donker resultaat. Maar bij een aantal hoogtepunten, zoals deze Amberzaal, wordt fotograferen vooralsnog verboden. Eigenlijk is dat “bedriegtenboel” vind ik, want al is amber dan erg fragiel en gevoelig voor vocht en vuur, het zal wel tegen een koppel foto’s kunnen. ZÓ kunnen ze echter wél meer boeken verkopen, natuurlijk, en die verborgen agenda lijkt mij een aanneemlijker reden.
In feite is het bedrog nog diepgaander, omdat de hele kamer tijdens WO II door de kunstroversbende van Hitler werd gestolen. Amber werd toen nog als geneeskrachtig voor onder andere doofheid beschouwd, maar ook als een krachtig afrodisiacum en de bijgelovige Hitler dacht er zijn profijt mee te doen. Het origineel wordt sindsdiens vertwijfeld gezocht door schattenjagers, want waar het gebleven is blijkt een mysterie. Een Russische versie van de Rechtvaardige Rechters, quoi. Nochtans moest het als historisch geschenk van Pruisen na de oorlog gerestitueerd worden. Nuchtere kunsthistorici vermoeden dat het hele cabinet in één of ander oorlogsbombardement zal gesmolten zijn. Eén enkele mozaieken kader werd gerecupereerd op een openbare verkoop. Maar voor de nieuwe versie volgens de originele plannen, waar twintig jaar aan gewerkt werd, en die tien miljoen dollar gekost heeft, mochten de Duitsers opdraven. Ze zijn er al bij al nog goedkoop vanaf gekomen, vind ik, als je hoort wat sommige restauraties tegenwoordig moeten kosten.
Harry beweert dat amber en barnsteen niet krak hetzelfde is. Dat intrigeerde mij en ik heb het opgezocht. Na enig speurwerk blijkt dat het chemisch gezien twee verschillende materialen zijn, hoewel bepaalde soorten barnsteen ook gele amber(steen) wordt genoemd. De benaming Ambercabinet die in sommige reisgidsen gebruikt wordt, blijkt dus eigenlijk onterecht en zelfs foutief, omdat het gemaakt is van “gele amber”, zijnde een soort barnsteen en géén feitelijke amber. Voor méér gegevens verwijs ik naar de Grote Winklerprins of de Wikipedia !...
De kamers aan de Westkant werden veel soberder opgedaan en verschillen ten overstaan van elkaar in stoffering. Niet alleen hebben ze wisselende basiskleuren maar er is meer differentiëring in stijlen, met Franse en Engelse stromingen als leidraad. De aankleding met losse schilderijen, waaronder veel portretten, doet hedendaagser aan, is wellicht ook van recentere datum, maar oogt uiteraard stukken minder spectaculair. Van spektakel en sensatie gesproken... Ik dacht dat het in dit paleis was, dat er louche kamertjes, of althans één schunnig kabinet, met een hele trits pornografische elementen, ontdekt werden. Geheime kamertjes waar Catharina de Grote, met haar naar verluidt onstilbare seksuele honger, haar minnaars ontving, generaal Potemkin op kop. Maar Aline piept daar niet over, en ik wil haar niet in verlegenheid brengen door ernaar te vragen. Allicht zijn dat zo van die weetjes waar historici tegen mekaar over opscheppen, maar die gidsen – op straffe van een éénrichtingsticket naar Siberië – moeten verzwijgen om het Russische blazoen niet te schenden ?
Wanneer we onze sloefjes hebben afgegeven, komen we uit aan de achterzijde van het paleis, die toegang geeft tot de strakke Franse tuin, in trapjes en niveaus à la Versailles. Met wat recul zoals dat heet, kunnen we de achtergevel, een welhaast identieke copie van de voorgevel, bewonderen met een straaltje zon erop. Nog heelwat anders is dat, zeker met een koppel classicistische beelden ervoor, want dat verdiept het perspectief. We nemen hier uiteraard een groepsfoto, waardoor we helaas ook meteen alle aandacht verliezen voor de aaneenschakeling van warme en koude baden, die hier elk in elegante paviljoenen aangelegd zijn. Verspreid over de tuin én het park liggen er trouwens nog wel een dozijn, bereikbaar via sierlijke bruggen over secundaire waterpartijen, temidden van theatertjes, diverse monumentjes, beelden en gedenkplaatsen.
We lopen hier wél doorheen het park, omdat we in één van de vele paviljoenen verwacht worden voor de lunch. Aan de achterkant van het paleis heeft Charles Cameron, die het kasteel van Pavlovsk ontwierp, een galerievleugel aangebouwd ter contemplatie van het prachtige natuurlandschap dat van hieruit zichtbaar is. Het kijkt namelijk uit op de Grote Vijver, die eigenlijk veeleer een uit de kluiten gewassen meer blijkt te zijn. We lopen langs met-het-oog-op-restauratie-gelabelde smeedijzeren hekkens, waarachter een stuk tuin heraangelegd wordt. Aan de voet van de grote trappen van Cameron’s galerij, staat een ijsventer uit knalblauwe frigo’s, beschermd met dito parasols, ijsjes te verkopen onder het alziend oog van reusachtige bronzen afgietsels van antieke helden. Aan het grotpaviljoen staat een knalblauwe kiosk klaar om deze zomer tickets te verkopen aan zij die op het meer willen gaan peddelen of (nog romantischer !) roeien. Wij gaan eten in de voormalige gebouwen van de Admiraliteit, van waaruit we zicht hebben op de Tsjesme-zuil en het Turks Bad. Het is er intiem donker, chic op z’n Amerikaans, en knap ingericht met private boxen aan de ene kant en een langere tafel aan de andere kant. Danny trakteert er met Russische (best drinkbare) champagne op mijn verjaardag en het drie-gangen-menu is lekker en verzorgd. Prima plekje om even uit te rusten en de indrukken te verwerken.
Er was hier uiteraard nog veel méér te zien, maar we rijden terug naar SPB. We moeten immers achterstand ophalen en er vandaag nog het klooster van Alexander Nevski mét aanpalend kerkhof doorsleuren. Hoewel er twee belangrijke kloosters in SPB zijn, heb ik voor dit orthodoxe mannenklooster gekozen, omdat dit het oudste van de twee is en reeds door Peter de Grote werd gesticht. In Moskou hebben we trouwens reeds een “Maagdenklooster” gehad, en als Peter I dit klooster als het belangrijkste van Rusland beschouwde, waarom zou ik dat dan tegenspreken ? Hier worden de stoffelijke resten van de heilig verklaarde legendarische prins Alexander van de Neva bewaard, die in de 13e eeuw op deze eigenste plek een klinkende overwinning behaalde op de Zweden. De man is in Russische kringen een begrip, want hij was de enige vorst die, gedurende de 250 jaar dat de opvolgers van Djengis Khan de plak zwaaiden over de Russische staatjes, erin slaagde hen het hoofd te bieden. Het klooster werd later bovendien verheven tot “lavra”, een prestigieuze eretitel die slechts drie kloosters in het hele land mogen dragen. De Heilige Drievuldigheid-kathedraal bevat een indrukwekkende iconostase uit rode agaat en witte marmer met copieën van werken van Rubens en Van Dijk, plus een fenomenaal zilveren schrijn met de relieken van Alexander Nevski. En tenslotte omvat dit complex enkele begraafplaatsen, waarvan het historisch interessantste volstaat met rijke beeldhouwkunst, waaronder de graven van Dostojevski en Tsjaikovski.
Net zoals in Gent liggen de betere wijken van de stad in het Zuidwesten, en dat is toevallig ook de kant langs waar we SPB opnieuw moeten binnenvallen. Hoewel we in de verte vaak zicht hebben op dorpen en gehuchten van minder allooi, wordt er langs de circulatiewegen druk bijgebouwd en rijzen de appartementsblokken als paddestoelen uit de grond. Een “moderne” look, zelfs in baksteen, maar door de bank weinig riante kazernes van een zestal niveaus hoog. Wie in Moskou een appartement wil kopen, moet daar 4000 euro per m² voor neertellen, in SPB “slechts” 3000 euro. En voor een hypothecaire lening vragen ze 17 % interest. Da’s heelwat anders dan het ‘staatsblokken’-verhaal van de Sovjetperiode : een experiment waarbij men de bedoeling had iedereen een klein appartementje gratis ter beschikking te stellen. Het idee is helaas falikant mislukt. In de praktijk kwam het erop neer dat je dat enkel kon verkrijgen via de syndicatenlijst. Vaak moesten meerdere mensen en zelfs gezinnen genoegen nemen met een “appartement communautaire” : één à twee plaatsen privé en een te delen keuken en badkamer. Sinds de perestroika hebben ze met dat soort nonsens komaf gemaakt. De “appartements communautaires” werden gekocht door één persoon of gezin, gesteund door het toen toegestane éénmalige recht op privatisering. Anderen konden ook buiten de stad een appartement kopen of huren. Nu moet er dus wél boter bij de vis zijn, en in ’t stad zelf is dat allicht té dure vis voor de gewone werkmens. Dat het leven vandaag de dag niet goedkoop is, getuigen de vele Lada’s die we hier nog zien rondpuffen temidden van westerse en nieuwe nationale merken.
Het klooster ligt aan de Neva, aan de Oostkant van de stad. Om tijd te sparen rijden we via de nieuwe periferiek, die de buitenwijken doorkruisen, saai en triestig door de aaneengeschakelde fabrieken. Veel gebaat blijkt dat niet, want die stadsring is nu reeds te smal ! De verbredingswerken zijn al volop bezig, en de bijkomende baanvakken van de nieuwe hangbrug zelfs bijna klaar. Terug in België lees ik dat het Belgen zijn die deze hangbrug realiseren. Terwijl we van file naar file sukkelen, is het zonneklaar : binnen de kortste keren zullen ook die extra baanvakken overvol zitten. “Waarom wordt het openbaar vervoer niet beter uitgebouwd ?” wordt gevraagd. O maar ! In SPB is alles voorzien, zegt Aline : weinig boten op de vele waterlopen weliswaar (– want de rechte brede prospekts waren van oudsher een beter alternatief voor transport -), maar volop bussen, trolley’s en zelfs een tramnet van 700 km lang. Helaas hebben ze géén uren waar men kan op rekenen. De metro is op dat vlak stukken beter en wordt dan ook veel meer gebruikt.
Via de langste brug over de Neva, ruim een kilometer lang, komen we eindelijk toe aan het kloostercomplex. Het is reeds late namiddag, iedereen is wat vermoeid en het enthousiasme voor een cultureel bezoek ligt wat aan de lage kant. Zelfs Aline heeft er zo te zien niet veel zin in. Terwijl ze ons binnenin de omheining wijst op de roze kerk uit de tijd van Peter de Grote en de gele uit de tijd van Catharina, zegt ze – voor het éérst ! – dat ze zich eigenlijk afvraagt wàt we hier per se willen komen doen. Dit is de zetel van de metropoliet (=de bisschop van deze regio), met een opleidingsschool voor popes en bisschoppen, én een authentieke ereplaats voor de gelovige Russen die hier op bedevaart komen naar de relieken van Nevski. Dùs weinig interessant volgens haar voor toeristen. De oorspronkelijke zilveren kist met zijn overblijfselen staat ondertussen immers al lang in het Hermitage... Verloren geld om hier entreegeld voor te betalen... Tja, ‘k wil dat best aannemen, maar waarom doet ze ons daar dan eerst uren voor omrijden ? En telt dat doolhof aan steegjes tussen de talrijke gebouwen, parkjes en pleintjes met een begijnhofsfeertje en/of dat “authentieke” aspect dan niet mee ? Ze betaalt de toegang voor het Tichvin-kerkhof en loodst er ons snel binnen om eventuele opborrelende rebellie in de kiem te smoren.
Op deze kunstenaarsnecropool, op zich niet eens zo immens groot maar wel charmant en heel intiem, liggen de grote namen dicht bij elkaar. Een wandelingetje op z’n Amerikaans, met simpele aanduiding van de bekendste, al dan niet met toevoeging van een minder bekende leuke anekdote, zou hier ruimschoots volstaan. Genietend van de omgeving en de vormgeving van de grafstenen. Maar dan uitgerekend hier beslist ze om ten gronde nagenoeg àlle, zuiver lokale en dus veel mindere goden, van a tot z te belichten. Ze begint danig op mijn zenuwen te werken ! Géén kat die geÏnteresseerd is in haar relaas over Les Ambulants, de dissiderende schilders tegen de Academie op het einde van de 19e eeuw. Wat zou ze nu willen : er zit nu eenmaal niet veel zaaks bij de Russische schilders van vÓÓr pakweg begin 20e eeuw, toen Chagal en Kandinsky Rusland de rug toekeerden omdat de communistische partij hun voor het eerst in ’s lands’ geschiedenis baanbrekend avant-gardisme blokkeerde. Dat ze Ivan Vitali