In de tijd van de Romeinen werd de Venetiaanse lagune bewoond door vissers en zoutzieders. Er lag ook een aantal buitenverblijven van rijke Romeinen. Het echte Venetië is pas ontstaan in de vijfde eeuw. De eerste bewoners waren bewoners van het vasteland die op de vlucht waren voor de woeste Atilla de Hun. De nederzettingen werden steeds groter. In 823 brachten de Venetianen het lichaam van de evangelist Marcus van Alexandrië over naar hun stad. Hij werd de patroonheilige en zijn symbool, de gevleugelde leeuw, werd het stadswapen.
De eilanden kwamen al gauw onder het gezag van het Oost-Romeinse rijk. De ministaat Venetië werd bestuurd door de dogen, die zowel de leiding hadden over de staat als over de katholieke kerk. De dogen waren strenge en hardvochtige heersers. Wie niet met hen akkoord ging, werd zonder pardon ter dood veroordeeld. De dogen deden mee aan kruistochten en lijfden met hun oorlogsvloot andere landen in.
Tussen 800 en 1000 groeide Venetië uit tot één van de belangrijkste haven- en handelssteden. In de loop van de Middeleeuwen ontwikkelde de stad zich tot de belangrijkste zeemacht van het Middellandse Zeegebied. In de 18de eeuw namen onder ander Antwerpen en Rotterdam de taak van Venetië als belangrijke handel- en havenstad over. Dit leidde tot het economische verval van de stad in het water.
De inname van de stad door Napoleon betekende meteen het einde van het dogentijdperk. Na meer dan tien eeuwen verloor Venetië zijn onafhankelijkheid. Pas bij de eenmaking van Italië in 1861 kwam de stad weer tot bloei. Venetië heeft door de eeuwen heen veel beroemdheden voortgebracht. Ontdekkingsreiziger Marco Polo, de klassieke componisten Monteverdi en Vivaldi en, niet te vergeten, de wereldberoemde vrouwenversierder Casanova.